-
1 bifurquer
-
2 virer
virer [vieree]♦voorbeelden:virer au rouge • rood worden→ ventII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overmaken ⇒ gireren, overschrijven, stortenv1) veranderen2) worden4) ronddraaien5) overmaken, storten6) ontslaan -
3 renverser
renverser [rãversee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ ne pas renverser! • deze kant boven!→ vapeur1. v2) omkeren3) omgooien4) omverwerpen2. se renverserv1) omvallen, omslaan -
4 tourner
tourner [toernee]3 veranderen ⇒ een loop, wending nemen♦voorbeelden:faire tourner un disque • een plaat draaienfaire tourner une usine • een fabriek draaiende houdenfaire tourner la tête • duizelig makenfaire tourner les tables • de tafels doen dansenla tête lui tourne • het duizelt hem, hij is duizeligqu'est-ce qui ne tourne pas rond? • wat schort er aan?tourner rond • goed lopen, goed draaientourner autour d' une femme • een vrouw proberen te versierenla conversation tournait autour de la crise économique • het gesprek had de economische crisis tot onderwerptourner à droite, sur sa droite • rechtsaf slaantourner dans une rue • een straat inslaan3 tourner mal • een verkeerde wending nemen, slecht aflopenelle a mal tourné • ze is op het verkeerde pad geraaktla discussion tourne à la violence • de discussie loopt uit op gewelddadighedenle temps tourne au beau • het wordt mooier weer4 silence, on tourne • stilte, opnameII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 draaien ⇒ omdraaien, bewerken2 roeren4 richten ⇒ wenden, draaien♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 tourner et retourner un problème dans sa tête • een probleem van alle kanten bekijken2 zich richten ⇒ zich wenden, zich keren♦voorbeelden:1. v1) draaien5) zuur worden [melk]6) roeren7) omslaan [bladzijde]8) richten9) om [iets] heen lopen10) omzeilen2. se tournerv2) zich richten -
5 infléchir
infléchir [ẽfleesĵier]1 buigen ⇒ afbuigen, een andere richting geven aan -
6 cap
cap [kaap]〈m.〉3 bepaalde grens ⇒ bepaald aantal, bepaalde hoeveelheid♦voorbeelden:doubler un cap • een kaap omzeilenle Cap • Kaapstad→ piedil a maintenant passé, doublé le cap • hij is nu de moeilijkheid te bovenelle a passé, doublé le cap de la cinquantaine • zij is over de vijftigmettre le cap sur • de steven wenden naarm1) kaap2) mijlpaal4) koers [schip, vliegtuig] -
7 rabattre
rabattre [raabaatr]3 neerslaan ⇒ neerstrijken, neerdrukken, dichtslaan4 verminderen ⇒ temperen, vernederen♦voorbeelden:4 en rabattre • inbinden, bakzeilhalen→ caquet♦voorbeelden: -
8 changer de cap
changer de cap -
9 dévier
-
10 couleur
couleur [koelur]〈v.〉1 kleur♦voorbeelden:linge de couleur • bontgoedcouleur paille • strokleurigtélé couleur • kleurentelevisieavoir de belles couleurs • er gezond uitziencouleur composée • mengkleurvocabulaire plein de couleur • kleurrijke woordenschatlaver le blanc et la couleur • witgoed en bontgoed wassen〈 figuurlijk〉 prendre couleur • duidelijker worden, zich beter aftekenenreprendre des couleurs • weer kleur krijgen, bruin wordenfilm en couleurs • kleurenfilmstyle sans couleur • matte stijlsous de nouvelles couleurs • in een geheel nieuw, ander daglichtsans couleur • verfloos→ goûten faire voir à qn. de toutes les couleurs • iemand het leven zuur makenpasser par toutes les couleurs • afwisselend rood en bleek worden (van emotie)vous n'en verrez plus la couleur • die zie je nooit meer terug1. f1) kleur2) verf, kleurstof3) partij2. couleursf pl -
11 changer de couleur
changer de couleur————————changer de couleur
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский